< Terug naar overzicht

De balans tussen duurzaamheid en erfgoedwaarde

Het plan was om met de tweede dag van de module Verduurzamen van NRP Academie in het voormalige Burgerweeshuis te laten plaatsvinden. Vorig jaar heeft projectontwikkelaar BPD dit gebouw betrokken na een renovatie. Het ontwerp van deze ingreep is van Wessel de Jonge architecten. Maar er is zoveel aandacht voor dit project waardoor het niet mogelijk was daar te verblijven. Maar niet getreurd. Wij hebben in het nabijgelegen Olympisch Stadion, ook voor een deel getransformeerd, de dag doorgebracht en hebben in de middag een bezoek gebracht aan het Burgerweeshuis. Thema van vandaag is de complexe balans tussen duurzaamheid en erfgoedwaarde. 

 

Birgit Dulski, onderzoeker aan Nyenrode en werkzaam bij NIBE, neemt ons mee in de resultaten van jarenlang onderzoek naar en werken aan de verduurzaming van erfgoed. Het eerste punt dat zij duidelijk wil maken, is dat het twee totaal verschillende werelden zijn met ieder een eigen taal. Haar rol als verbinder tussen deze werelden heeft derhalve ook vaak iets weg van een vertaler. Duurzaamheid wordt uitgedrukt in ambities, doelstellingen en normen en erfgoed wordt uitgedrukt in waarden. Om die werelden met elkaar in contact te brengen en zorg te dragen voor een uitwisseling werkt Birgit met prakijknetwerken. Een van die netwerken, DuMo is in 2016 bij NRP ondergebracht. Verder is gewerkt aan kennisdeling door het inzichtelijk maken van goede voorbeelden in een boek (2009).

 

De zoektocht ging uiteindelijk verder naar een echt handvat om de discussie tussen duurzaamheid en erfgoedwaarde goed te kunnen voeren. Dat leidde tot zogenaamde DuMo profielen. Die zijn opgebouwd uit een vermenigvuldiging van twee elementen: een duurzaamheidsindex en een monumentencoëfficiënt. Zo wordt zichtbaar dat een hoge duurzaamheidsindex en een lagere monumenten coëfficiënt toch tot een hoog DuMo profiel kan leiden, en andersom. Het geeft een onderbouwing van de keuzes die worden gemaakt, die per project verschillend zijn. De DuMo profielen van voorbeeldprojecten zijn terug te vinden op www.dumoprestatie.nl. Interessant is te zien dat de projecten van latere datum een hoger profiel hebben bij de start van het project en ook verder komen dan de oudere projecten. Naast het inzichtelijk maken van DuMo profielen is een twintigtal strategieën op een rij gezet om initiatiefnemers te helpen bij het verduurzamen van erfgoed. Deze strategieën volgen drie stappen: 

  1. De bescherming van het monument
  2. Het afstemmen van de ingreep op de situatie van het monument
  3. De ingreep zo duurzaam mogelijk uitvoeren. 

 

Zij eindigt haar lezing door inzage te geven in wat de willekeur lijkt te zijn van gemeentelijke monumentenzorg afdelingen. Dit is namelijk niet het geval. Het kan zo zijn dat de gemeente Hilversum een ander besluit neemt over het plaatsen van zonnepanelen op monumenten dan de gemeente Delft. Nader onderzoek is vereist om dit te verklaren. De monumenten in Hilversum zijn jong en zijn in hun levensduur zelden al ingrijpend aangepast. De eeuwenoude monumenten in Delft hebben vaak vele veranderingen ondergaan en dat maakt het accepteren van een nieuwe ‘verstoring’ makkelijker. Als het gaat over installaties aanbrengen in de grond zullen deze twee gemeenten ook verschillend reageren. Delft als oude stad is huiverig voor het boren in de grond met archeologische resten, terwijl een jongere stad als Hilversum deze vrees minder heeft. 

Wessel de Jonge, hoogleraar Heritage & Design aan TU Delft en directeur van het bureau dat zijn naam draagt, haakt direct in op de lezing van Birgit. Hij pleit voor een systeem van rijksmonumenten zoals de UK dat kent, waarbij een onderscheid wordt gemaakt in het belang van het pand door de aanduidingen grade I, II en II*. Dit zou de discussie in Nederland vereenvoudigen, naar zijn mening. Daarnaast legt hij uit dat de verduurzaming van bestaand vastgoed nog veel meer aandacht moet krijgen om de totale ambities op het gebied van duurzaamheid te halen. Er staat tenslotte veel meer vastgoed dan dat er jaarlijks bijkomt. Dit is nu ook te merken in de portefeuille van architecten die in Europa bij meer dan de helft van hun projecten bezig zijn met bestaand vastgoed. 

 

De dilemma’s die Birgit beschreef, kent Wessel uit zijn eigen praktijk. De opgave wordt niet vergemakkelijkt door onder andere regelgeving die volledig op nieuwbouw is geënt en het ontbreken van financiële prikkels (bijvoorbeeld laag BTW tarief). Het begint met anders te kijken naar bestaand vastgoed. In het kader van duurzaamheid is het goed de mogelijkheden om de functionele en technische levensduur van het vastgoed te verlengen te onderzoeken, de afvalstoffen die bij sloop vrijkomen te hergebruiken en de waarde van ‘embodied energy’ mee te nemen. Het nieuw produceren van beton kost veel energie en levert veel uitstoot van CO2op. Het hergebruiken van beton is het gebruiken van de energie die al in het materiaal zit. Het Energie Maatregelen Index (EMI) dat nu onderdeel uitmaakt van de NEN7120 kan hierbij helpen. Het is gericht op herbestemming, kijkt integraal naar duurzaamheid en niet alleen naar energie, is makkelijk zelf te doen (en werkt daardoor als sturingsinstrument), is objectief en heeft een brede acceptatie. Maar helaas lijkt de EMI alweer te gaan sneuvelen.

 

Bij de waardering van het bestaande erfgoed moet rekening worden gehouden met de economische, de duurzame en de sociaal culturele waarde. En dan wordt het al lastig. Wat bepaalt of het ‘oude meuk’ is? Waarom vinden we een Romeins theater waardevol en het voormalig GAK kantoor in Amsterdam niet terwijl beide gebouwen voorbeelden zijn voor vooruitstrevende technieken in hun tijd? De belangrijke les bij de bepaling van de sociaal culturele waarde is dan ook ‘don’t judge the book by its cover’. De transformatie van het voormalig GAK kantoor in woningen is daar een goed voorbeeld van. 

 

Aan de hand van een aantal voorbeelden laat Wessel zien dat je je in het gebouw, het ontwerp en de geschiedenis moet verdiepen om tot goede oplossingen te komen bij de verduurzaming van erfgoed. Het deel van een gebouw waar je het grootste verschil kan maken in duurzaamheid is de gevel. Het voorbeeld van het HUF gebouw in Rotterdam naar ontwerp van Duiker, laat dit goed zien. Hij licht toe hoe uiteindelijk de gevel is vervangen door isolerend glas (met zonwerende borstweringen) en zonwering. Dankzij een oude tekening in het archief bleek dat het gebouw was bedacht en voorbereid op zonwering. 

 

Op eenzelfde wijze is hij met het Burgerweeshuis aan de slag gegaan. Aldo van Eyck heeft dit gebouw ontworpen als een groot dak met een straat eronder waarin losse paviljoens zijn geschoven. Hij heeft er zelfs voor gekozen om de wanden in straatbakstenen uit te voeren. De metafoor die hij gebruikte voor dit gebouw was een ruwe winterjas met zijde voering. Hoewel het structuralisme ervan uitging dat de structuur meerdere invullingen mogelijk moest maken, is dat hier niet het geval. Het ontwerp is afgestemd op kinderen en het gebruik als weeshuis. Wessel geeft een voorbeeld hoe je kunt komen tot het maken van keuzes bij het besteden van het budget. Bij veel monumenten is dat eenduidig en gaat veel aandacht uit naar de voorgevel, maar dit is een alzijdig gebouw. Op een geheel niet wetenschappelijke wijze heeft hij ervoor gekozen om de foto’s die Van Eyck zelf had gemaakt te verzamelen en op die wijze te achterhalen wat de architect het belangrijkste vond van zijn gebouw. Dat bleek vooral de binnenkant te betreffen en de binnenstraat. Dit werd vertaald in een waardekaart en er werd besloten aan deze zaken meer geld te besteden dan aan de randen van het gebouw. Het vergt dan ook de nodige verdieping om tot dergelijke werkwijzen te komen. Alleen afgaan op waar structuralisme voor stond, doet in dit geval het ontwerp van het gebouw onvoldoende recht. Als architect kom je ook voor dilemma’s te staan waar je niet omheen kunt. De verlichting in de koepels bijvoorbeeld. Er zijn geen elektravoorzieningen in de koepels maar in het huidige gebruik als kantoor kom je niet meer uit met staande lampen. De koepels zijn nu voorzien van een stuclaag waar alle bedradingen in zijn meegenomen. Naar zijn mening de meest optimale oplossing tussen verduurzamen, beter comfort (naast verlichting ook akoestiek) en de esthetische ervaring van de koepels. Je moet dan voor lief nemen dat je niet meer tegen beton aankijkt. Elk dilemma vraagt om een oplossing. Met een gedegen werkwijze en modelmatige benadering kun je als architect onderbouwen hoe je de balans tussen duurzaamheid en erfgoedwaarde hebt geprobeerd te vinden. 

olympischstadion2